Vrijdag 24 mei 2019

WIT DOEK SPLIJT JONGENSVRIENDSCHAP IN "ART"

Aan het slot van een aangenaam gesprek dat ik met directeur Jan-Hein Sloesen voorafgaande aan de voorstelling ‘ART” in de grote zaal van De Kring mocht hebben, wees deze me op het ‘uitermate heftige begin’ van het verhaal over drie bekvechtende vrienden. In Tilburg, waar hij ‘ART’ reeds eerder had gezien, moesten de drie acteurs na die daverende opening volgens hem echt even op adem komen. Extra verwachtingsvol nam ik dus plaats op rij 5, maar niet voordat ik enkele bevriende bezoekers deelgenoot had gemaakt van de aanstormende situatieschets. Als de directeur zo’n stellige bewering doet, geeft het natuurlijk geen pas om die toegevoegde informatie voor jezelf te houden. 
Maar kennelijk ben ik in al die jaren toch wat blase en/of te verwend geraakt, want het gebekvecht over een wit schilderij tussen de drie ‘vrienden’ Thijs Romer, Waldemar Torenstra en Frederik Blom deed me allerminst doen schudden in mijn sokophouders. Ik keek even om me heen of ik wellicht iets gemist had, maar ik zag geen enkel teken van een overweldigde indruk op de gezichten van mijn ad hoc lotgenoten. Wel riep het vertoonde direct herinneringen op aan het roemruchte schilderij ‘Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III’ van de Amerikaanse kunstenaar Barnett Newman.          
Het doek raakte in 1986 zwaar beschadigd nadat een verwarde bezoeker het kunstwerk in het Stedelijk Museum in Amsterdam bewerkte met een mes. Vervolgens ging er zoveel mis tijdens de restauratie dat er al snel werd gesproken van een Shakespeariaans drama. In dat opzicht is ‘ART” natuurlijk wel op zijn plek in het theater. Zo sneuvelde een wethouder over het snel uitdijende dossier en  werden er miljoenenclaims ingediend. Uit de Volkskrant van toen: ‘Al snel blijkt dat er iets helemaal mis is. Restaurator van het museum Elisabeth Bracht heeft Beeren dan eerder al, voordat het schilderij was teruggekeerd naar Nederland, na een bezoek aan het restauratieatelier van Goldreyer in New York laten weten dat het schilderij is overgeschilderd. In een rapport dat Bracht een half jaar na de thuiskomst van het doek presenteert, staat dat Goldreyer voor zijn rode overschildering xyleen heeft gebruikt, een oplosmiddel dat de oorspronkelijke olieverf, waarmee Newman heeft geschilderd, zou aantasten. Dramatische conclusie van Bracht: door het gebruik van xyleen is de overschildering niet meer te verwijderen. Goldreyer heeft de 'zwak glanzende' verflaag van Newman veranderd in een donkerder oppervlak dat er 'mat en ruw' uitziet. Het museum is 'schaamteloos te grazen genomen', vindt kunsthistoricus Ernst van de Wetering. De teruggekeerde Who's Afraid is 'een karikatuur van het oorspronkelijke schilderij'.
‘Who’s Afraid’ is sinds de restauratie nog een keer te zien geweest bij een tijdelijke tentoonstelling. Het gehele dossier leest als een filmscenario. “ART’ doet vanaf het begin wel een zwaar beroep op de fantasie van het publiek, want de inzet van het dispuut ontbreekt op het podium. Regisseur Paula Bangels heeft geprobeerd dat ‘gemis’ te compenseren met een ongekende- en mede daardoor ongeloofwaardige impact op de jongensvriendschap. In dit land is het zo geregeld dat iedere gek, die nog niet ontoerekeningsvatbaar is verklaard, het recht heeft om zijn geld naar eigen goeddunken uit te geven. ‘Man, waar maak je je druk om?’, is dan ook de eerste reactie wanneer de ‘gelukkige bezitter’ na te hebben verklapt dat dit koopje slechts voor 120.000 euro in zijn bezit is gekomen, van ‘vriendlief’ de wind van voren krijgt. Dat het hier om kinderlijk gedrag handelt, wordt door de regie geaccentueerd met over het podium verspreid speelgoed. Uiteindelijk gaat het dispuut natuurlijk niet over het schilderij, het doek is slechts het handvat om elkaar na jaren van oplopende spanningen eens goed de waarheid te zeggen. De vrienden van toen zijn niet meer de vrienden van nu. De karakters zijn te ver uit elkaar gegroeid, en daarom is deze betwiste aankoop het juiste moment om een punt te zetten achter de driehoeksrelatie. Maar uiteraard moet er eerst nog heel wat vuile was worden buiten gezet. Die achterliggende gedachte weten deze drie acteurs slechts op wankele wijze over het voetlicht te brengen. Het ontbreekt hen duidelijk aan echte toneelervaring (niet te vergelijken met het acteren voor de camera), en dat leidt tot een (te) vlakke vertoning. De ‘ontknoping’ voor zover daar sprake van is, maakt ook al geen indruk.Vriendschap is een illusie. Henk Westbroek, de zanger van Het Goede Doel, lijkt van deze productie toch gelijk te krijgen. Maar de bittere waarheid is natuurlijk dat mensen zich veel te veel illusies maken over vriendschappen! 


ART – Thijs Romer, Waldemar Torenstra, Frederik Blom, regie Paula Bangels, oorspronkelijke tekst Yasmina Reza, vertaald door Coot van Doesburgh. Gezien op donderdag 23 mei in de grote zaal van De Kring. 


Woensdag 22 mei 2019

'EMMA WIL LEVEN' VERDIENT PASSENDER AMBIANCE

In De Kring in Roosendaal ging de voorstelling ‘Emma wil leven’, een tour-de-force van actrice Lisse Knaapen, dinsdagavond helaas de mist in doordat de tekst nauwelijks verstaanbaar was. Lisse’s stemgeluid was (deze avond) te zwak om de hogere rijen te bereiken. Dat lag deels ook aan de techniek, maar het is natuurlijk onbegrijpelijk dat deze tekortkoming bij het soundchecken niet werd opgemerkt.
Deze voorstelling over de duistere stem van anorexia was te midden van een ‘kring’ van toeschouwers ongetwijfeld veel beter uit de verf gekomen. Dan was er ongetwijfeld wel sprake geweest van een mooie intense toneelervaring. Nu overheerste de kater van een gemiste kans. Bij monologen zou ‘spelen tussen het publiek’ eigenlijk de standaardprocedure moeten zijn, tenzij er een steekhoudende reden is om daar van af te wijken. De afstand tussen podium en tribune was bij Emma’s zoektocht naar controle over haar leven in De Kring letterlijk en figuurlijk te groot. 
Het volume dat de acteurs op het podium produceren krijgt helaas veel te weinig aandacht, eerst tijdens de opleiding en later bij de opvoeringen. Kijk nog eens goed naar oude beelden van Ko van Dijk, zou ik hedendaagse studenten willen adviseren. Dan zie je een ware theatrale stormkracht aan het werk. De acteerprestaties en de stemtechniek van Ko zouden dan ook verplichte lesstof moeten zijn. Ik prijs me gelukkig dat ik deze gigant (in een grijs verleden weliswaar) nog aan het werk heb mogen zien. Een betere acteur heeft Nederland nooit gekend. Zijn donderspeech als Marcus Antonius in Shakespeare’s ‘Julius Caesar’, waarmee hij het Romeinse volk tot opstand wist te bewegen tegen Caesar’s moordenaars Brutus en Cassius, geldt nog steeds als een van de hoogtepunten in de Nederlandse toneelgeschiedenis.

Emma wil leven – Spel Lisse Knaapen, regie Benno Hoogveld, script Marc Veerkamp. De monoloog is gebaseerd op de gelijknamige documentaire van Jessica Villerius. Gezien op dinsdag 21 mei in de kleine zaal van De Kring.


Dinsdag 21 mei 2019

JAN ROTBAND SCHITTERT IN DE KRING

Het had natuurlijk veel eerder moeten gebeuren, maar nu Jan Rot de overstap heeft gemaakt van Antwerpen naar Rotterdam kan de uitdrukking ‘Hoe dichter bij Dordt hoe rotter het wordt’ definitief bij het oud vuil worden gezet. In de stad die zo mooi op zijn achternaam aansluit, zocht en vond het genie de inspiratie voor weer een nieuwe reeks prachtige hertalingen. Voor het eerst sinds zijn Engelstalige periode laat hij zich in het programma ‘Het Beste’ op het podium vergezellen door een heuse band. En wat voor een band? Stuk-voor-stuk absolute topartiesten. Van zenuwen (voor zo’n voorstelling) heeft hij nooit last gezet, maar wat moet Rot zich geweldig lekker in zijn vel voelen in de wetenschap  dat hij deze show niet geheel in zijn eentje hoeft te dragen.
En om bij de eerste stelling aan te sluiten: constant verzekerde Rot zijn publiek dat het beste nog moet komen. Een schijfje getiteld ‘Van Rot naar Best’ zou derhalve een mooie aanwinst zijn voor zijn nu al zorgwekkend bolstaande platenkoffer.  Waarschijnlijk zonder het te beseffen gaf hij zijn toehoorders vast een indruk van ‘The Johnny Cash Roadshow’ die het komend theaterseizoen in De Maagd in Bergen op Zoom te zien is. ‘A Boy Named Sue’ luistert in zijn versie nog steeds naar ‘Mien’. Rekende de jongen genaamd ‘Mien’ nog met de vuisten af met zijn verleden, in Ankie (Angie-Rolling Stones) berust Rot met onderdrukte woede in het verlies van zijn meisje aan die vermaledijde ‘Frankie’.  In de Theaterkrant wordt deze prachtige, intens gezongen smartlap omschreven als een melig cabaretliedje, maar deze collega heeft waarschijnlijk nog nooit een stap in een discotheek gezet. Jan Rot bestijgt ook daar de podia, op youtube is te zien hoe zijn klaagzang over de ontrouwe Ankie enorm in de smaak valt bij de rond het podium verzamelde bakvisjes. Een melig cabaretliedje is het geenszins,  het is juist het ideale nummer om de pauze mee in te luiden. Want na zoveel ergernis over die ‘Frankie’, tout Roosendaal kan daarover meepraten, is dat het ideale moment om met het bekende drinkgebaar te verkondigen dat het tijd is voor een ‘drankie’. 
Wie dacht dat Rot niet kan ontroeren met zijn repertoire komt ook in deze show van een warme kermis thuis. Uiteraard vergat hij niet te vermelden dat zijn ballade ‘Stel dat het zou kunnen’ in 2016 goed was voor de Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste theaterlied.  In dit lied ziet Rot zich geplaatst voor de keuze: dineren met Albert Einstein of Martin Luther King of nog een uurtje ‘samen zijn’ met zijn op veel te jonge leeftijd overleden moeder. Het hoeft geen betoog dat hij voor het laatste kiest. Net als oud-premier Lubbers ooit in een tv-interview liet weten ‘het voorrecht te hebben al zoveel beroemde mensen te mogen ontmoeten’ dat diens voorkeur uitging naar een gesprek met zijn overleden vader.  Al de hertalingen die in dit programma de revue passeren, zijn Eurovisiesongfestival waardig. Het al bijna vergeten ‘’Russian Spy and I’ kan dankzij Rots taalgevoeligheid weer jaren mee als ‘Soviet Chick & ik’. De virtuoos Laszlo Versteeg eiste samen met zijn gitaar terecht de hoofdrol op in dit nummer.
Nam Robert Long in 2006 afscheid van het leven en zijn fans met het ontroerende ‘Liedje voor als ik er niet meer ben’ , Rot is van plan om heel wat luchtiger vaarwel te zeggen tegen het aardse bestaan. Zijn ‘testament’ roept eerder een milde glimlach op. Gelukkig straalt hij nog heel wat levensenergie uit en ook zijn geest lijkt veerkrachtig en lenig genoeg om nog zeker twintig jaar mooie liedjes uit te spuwen, maar boven de zestig (Jan is een kerstkind van 1957) kun je toch maar beter muzikaal voorbereid zijn op het definitieve einde dat zich bij artiesten vaak onverwacht aandient. ‘God straft wie rockartiest in Nederland durft te zijn’, zoals gebezigd op het podium, is een dans die Rot tot op heden aardig weet te ontspringen. ‘God straft wie criticus in Roosendaal durft te zijn’ , heeft helaas een heel wat hoger waarheidsgehalte. Daar weten ze onder meer in het Stadskantoor alles van. Als Rot woord houdt, en dat doet hij immer, komt hij straks met het ‘Allerbeste’ naar Roosendaal, en weer een jaar later met het ‘Aller-aller-beste’, maar vooralsnog moet ik vaststellen dat het beste voor dit seizoen in De Kring nu wel voorbij is.
Rot vertelde dat hij met de muzikanten van deze band in contact is gekomen via  ‘Chez Brood’, de stevige musical over Herman Brood,  en dat ze samen inmiddels een hecht collectief vormen. Toch scheiden na ‘Het Beste’ hun wegen weer. Laten we hopen dat deze periode van korte duur is,  want bassist Jaro Bellekom, drummer Eddie van Dongen en genoemde Versteeg zijn nauwelijks weg te denken pijlers onder dit allesbehalve ‘rot’ tig bestaan.

 
Jan Rotband – Het Beste, gezien door Jaap Pleij op zaterdag 18 mei in de kleine zaal van De Kring.  


Maandag 20 mei 2019

JACQUES BREL ZAG DE VROUW ALS EEN VERRUKKELIJKE VIJAND

In de trein naar Bergen op Zoom informeerde de dienstdoende conducteur heel vriendelijk of ik daar iets leuks ging doen. Nu ga ik altijd al met opgewekt gemoed naar ’t Krabbegat. Met de voorstelling  ‘Vive Brel!’ in het Markiezenhof in het vooruitzicht kon ik die vraag naar eer en geweten bovenmatig enthousiast met ‘ja nou’ beantwoorden. Ik was bepaald niet de meest vroege vogel die richting middeleeuws Stadspaleis koerste. ‘In het begin van de ochtend spoedde Michael Abspoel zich vanuit Amsterdam naar Het Markiezenhof’. Brel wordt in deze productie vertolkt door deze theatermaker die het grote publiek vooral bij is gebleven door de zin ‘Aan het begin van de avond spoedt Nederland zich huiswaarts’ waarmee een vast onderdeel uit het tv-programma ‘Man Bijt Hond’ werd ingeleid. 

Naar aanleiding van Brels (1929-1978) veertigste sterfdag brengt Abspoel samen met pianist Marc Bischoff een hommage aan de in Schaarbeek geboren chansonnier. Het voordeel van vroeg van huis gaan is dat je ter plaatse ruimschoots de tijd kunt nemen om even rond te kijken. In Bergen op Zoom verveelt dat nooit. Op de Grote Markt was zowaar een huwelijksplechtigheid in De Peperbus gaande. Op het plein stonden diverse trouwkoetsen opgesteld van Tim Lazaroms, waarvoor een aantal paarden uit de stal Brooijmans waren gespannen. Een leuker begin van een ochtendje nostalgie kon ik me niet voorstellen, het vertoonde schouwspel voerde me even terug naar de tijd dat mijn oudoom Jan (Pleij) vanwege zijn koetsiersbedrijf een uitermate bekend gezicht was in Rotterdam.

De Hofzaal van het Markiezenhof is de perfecte plek voor dit passionele concert. Niet alleen is Abspoel een uitstekend vertolker van Brels rijke muzikale erfenis, hij is tevens de perfecte gids om de toehoorders door het bloemrijke leven van Brel te loodsen. Achter vrijwel elk chanson dat Brel heeft geschreven, schuilt een zeer persoonlijk verhaal. Al vanaf zijn prille jeugd probeert Abspoel deze verhalen in kaart te brengen. ‘Ik was in dat opzicht een heel ongewoon kind. In een tijd dat de jeugd overwegend gecharmeerd was van beatmuziek, had ik een groot aantal platen van Brel in de kast staan. Daarom is hij er voor mijn gevoel altijd geweest, hij was voor mij een soort wapenbroeder. Niet geheel toevallig had ik mijn eerste baantje op de platenafdeling van V&D in mijn geboorteplaats Rotterdam. Over nostalgie gesproken! Ik voelde me daar echt de koning te rijk’. Ook niet geheel bij toeval opende Abspoel de muzikale voordracht met ‘Madeleine’. 

Wie het repertoire van Brel doorneemt, stuit op heel wat meisjesnamen als titel van een lied. Het lijkt erop dat de voorzienigheid op meerdere fronten van Abspoels leven heeft toegeslagen. ‘Het eerste meisje dat mij hartzeer bezorgde, heette Marieke van Tinbergen. Een liefdeservaring die niet bepaald over rozen ging. Dat pad was vooral met doornen bezaaid. De pijlen die ik op haar hart vuurde, hebben hun doel helaas nooit bereikt. Sterker nog, het bleef van mijn kant bij hunkeren. Marieke heeft nooit geweten dat zij mijn hart zo ongenadig in vuur en vlam zette’. Dat was uiteraard de inleiding op ‘Marieke’.  Abspoel heeft op dit terrein wel meer ontberingen moeten doorstaan. Zo bekende hij ruiterlijk dat hij zijn francofiele inborst ten spijt nooit het genoegen van een Franse liefdesrelatie heeft gekend. In dat opzicht heeft hij alle reden om jaloers te zijn op ‘zijn’ pianist. Hoewel Marc Bischoff bekend staat als de rustige componist/arrangeur en producer van Jazz en World Music kon hij uit eigen ervaring wel verhalen van lustige Franse lippendiensten. In dat opzicht wijkt Abspoels levenspad geheel af van dat van zijn grote inspirator. Brel had over vrouwelijke aandacht nooit te klagen. Maar waarschijnlijk ging zijn adoratie voor het vlakke Vlaanderenland nog veel dieper, daar heeft hij zijn mooiste chanson ‘Mijn vlakke land’ aan gewijd. Sukkelaars in de liefde vonden bij Brel eveneens een luisterend oor. Met name ene ‘Jef’ kon hij pas uit zijn hoofd zetten toen diens levenspad op tekst was gezet. Abspoel had ook zo’n vriend met wie het niet bepaald goed afgelopen is.  Vlamingen en Brusselaren wekten daarentegen regelmatig Brels toorn, in ‘Brussel’ spaarde hij zijn voormalige stadgenoten niet, en zijn ambivalente gevoelens voor de Vlamingen leidde kort voor zijn dood in 1978 zelfs tot een heus taalconflict. ‘Vriendschap is een illusie’, met dit lied van het Goede Doel had zanger Henk Westbroek volgens Abspoel bij Brel niet hoeven aan te komen. ‘Hij was een pleitbezorger van alle liefdesvormen. ‘Een vriend zien huilen kan ik niet’, een chanson dat we ook kennen in de uitvoering van Herman van Veen, kwam recht uit zijn hart. Zijn vriendschap met vrouwen is altijd een wat lastig uit te leggen verhaal geweest. Brel zag de vrouw eigenlijk als een verrukkelijke vijand. Hoewel hij tot zijn laatste snik met zijn nog in leven zijnde weduwe Miche getrouwd is gebleven, was hij niet bepaald een voorbeeldige echtgenoot. Daar maakte hij ook geen geheim van. Ik denk dat het Brel wel deugd heeft gedaan dat hij uitsluitend dochters heeft voortgebracht. Aan de jongste ‘Isabel’ heeft hij zelfs nog een lied gewijd dat bij het grote publiek echter niet zo bekend is. Liesbeth List en haar toenmalige echtgenoot schrijver Cees Nootenboom hebben Brel na afloop van een optreden in het Concertgebouw rondgeleid over de befaamde Amsterdamse Wallen. Hij kende dit erotisch ‘paradijs’ in het geheel niet, maar al die rondparaderende, hunkerende zeelieden inspireerden hem ter plaatse tot ‘Amsterdam’. Na dit schitterend intens gezongen loflied op het zeemansbestaan kondigde Abspoel een ‘petite pauze’ (van een half uur, wat zich in het Markiezenhof gelukkig gemakkelijk laat vullen) aan.

Waarschijnlijk benutte hij dat half uurtje inactiviteit voor het eerste biertje van de dag. Wat hij op het podium vrolijk voortzette met ‘Chanson de la Biere’. Drank was voor Brel zeker net zo belangrijk als twee vrouwenarmen met enige regelmaat om hem heengeslagen. ‘Ondanks dat hij driehonderd keer per jaar optrad, was Brel voor elk concert bloednerveus. Daar had hij ook een eigen ritueel voor. Een kwartier voor aanvang goot hij achter elkaar twee cognacjes naar binnen. Daarna ging de vinger diep in de keel, zodat het  vocht direct weer naar buiten kwam, pas vanaf dat moment durfde de grote Brel de strijd met het publiek aan te binden’. Diens rol als ‘bespieder van het leven’ kwam Abspoel goed van pas bij ‘Man Bijt Hond, het spraakmakende programma dat na vijftien jaar een spuitje kreeg toegediend door de NCRV. 'We zijn altijd op zoek gegaan naar het bijzondere in de gewone mens. Er zaten ook paradijsvogels tussen maar we belden ook vaak genoeg aan bij de gewone man.' Dat is ook altijd de charme van het programma geweest. 'Mensen herkenden zich erin. De laagdrempeligheid was de aantrekkelijkheid', zei hij daarover in een interview. ‘Ouderen vertederden Brel zoals kinderen dat bij anderen doen. Ik heb dat zelf ook. Niet zo lang geleden heb ik afscheid moeten nemen van mijn 94-jarige tante Tilly. Ik zag in haar laatste jaren mijn voorland besloten liggen. Brel kreeg in 1964 een enorme klap te verwerken toen zijn ouders binnen drie maanden na elkaar kwamen te overlijden. ‘Verwerken’ is eigenlijk niet het juiste woord. Dat verlies heeft hij nooit goed verwerkt. Het nummer dat wij kennen onder de titel ‘Laat me niet alleen’ wordt heel vaak bij uitvaartdiensten gespeeld. Dat hij zelf niet al te lang van het leven zou genieten, voorzag hij al in een vroeg stadium. Toen hij in 1974 het zeegat uittrok, werd zijn vaste pianist Giorgio behandeld aan prostaatkanker. De vooruitzichten waren gunstig en dus durfde Brel deze lang reis best aan. Toen hij via de boordradio hoorde dat Giorgio onverwacht overleden was, meerde hij af bij de eerstvolgende haven en vloog direct terug naar huis. Bij de uitvaart schijnt hij gezegd te hebben: ‘Ik ben de volgende’. Op dat moment had hij dus nog vier jaar te gaan’. 

Toen bij Brel in 1974 longkanker werd geconstateerd, vestigde hij zich definitief op Hiva Oa, het eilandje in de Stille Zuidzee waar hij al langer verbleef. Met het vliegtuigje Jojo (genoemd naar zijn kort tevoren overleden vriend) verleende hij hand-en-spandiensten aan de lokale bevolking. Hij reisde nu en dan naar Europa voor een medische behandeling (in 1974 werd in Brussel een deel van zijn linkerlong verwijderd) als ook voor het opnemen van zijn dertiende en meteen laatste lp, getiteld Les Marquises.
Studioalbum Les Marquises (ook wel bekend onder de titel Brel), geproduceerd door het Franse Barclay Records, kwam uit op 17 november 1977. Het was de eerste volwaardige en volgens critici artistiek hoogstaande Brel-plaat in bijna tien jaar. Ook commercieel kende de plaat een groot succes. Op de dag van de release werden er meteen 650.000 exemplaren van verkocht. In totaal zouden er meer dan twee miljoen albums over de toonbank gaan.
Kort na het uitkomen van de plaat keerde Brel weer terug naar Hiva Oa, waar hij tot de zomer van 1978 samen met zijn muze Maddly verbleef. Een snel verslechterende gezondheidstoestand dwong hem de laatste drie maanden van zijn leven in Frankrijk door te brengen. Op 9 oktober 1978 overleed hij aan een longembolie in het Avicennaziekenhuis in Bobigny nabij Parijs. Hij werd begraven op het kerkhof van Atuona in Hiva Oa, niet ver van het graf van Paul Gauguin.

De centrale boodschap die Brel aan de achterblijvers wilde meegeven, was volgens zijn biograaf: ‘Blijf geloven in je eigen wereld, wat er ook gebeurt’. In tegenstelling tot Brel sloten Abspoel en Bischoff hun concert wel af met een toegift, oftewel om in stijl te blijven een ‘bisnummer’. ‘Mathilde’ vormde zodoende de brug tussen Brugge en Gent, met ‘Marieke’ als vertrekpunt.  Ik bleef achter met een enigszins leeg gevoel omdat mijn rechtgeaarde Roosendaalse hunkering naar ‘Rosa’  niet gehonoreerd werd.

Vive Brel – Michael Abspoel en Marc Bischoff. Gezien door Jaap Pleij op zondag 19 mei in de Hofzaal van het Markiezenhof, Bergen op Zoom.


Zaterdag 18 mei 2019

BLUEBETTES STAAN VOOR DE GEZELLIGE KANT VAN DE JAREN 60

Betrapt! Voor de eerste keer in mijn langdurige relatie met De Kring ben ik vrijdagavond door de artiest van dienst vrij snel herkend als ‘recensent’.  Die eer komt toe aan Arlette Swartjes, de roodharige leading lady van The Bluebettes tijdens de voorstelling ‘Best of the Sixties’. In de gouden jaren zestig was de jukebox voor de ‘opgeschoten’ jeugd wat nu de smartphone of de I-Pad is voor de hedendaagse jeugd. Een ouderwets puur Nederlands kwartje gaf recht op drie liedjes. Omdat de dames voor het repertoire van deze nostalgische productie de keus hebben uit circa zesduizend liedjes mocht een willekeurig gekozen persoon in het publiek met enige regelmaat bepalen welk nummer er vervolgens moest worden ingezet. U raadt het al. Die eerste willekeurige persoon was ik. Ik liet mijn oog al snel vallen op een klassieker van Dusty Springfield, maar ik zag ook nog wat anders. Achter ‘Je bent niet hip’ stond de naam van Ria Valk in gevuld, terwijl iedereen – elke rechtgeaarde (ex)Rotterdammer toch zeker- weet dat daar de naam van Patricia Paay hoort te staan.
De oudste dochter van de onlangs overleden muzikant John Paay kan toch al op zo weinig muzikale successen bogen, en als dat bescheiden hitje haar nu ook al door de neus wordt geboord, heeft Patricia alleen haar seksverleden dat nog een belletje doet rinkelen bij het grote publiek. Alerte Arlette bemerkte de fout al nog voordat ik Patricia’s naam had kunnen uitspreken en met een schrik (geen snik) in de stem riep ze enigszins verschrikt ‘U hebt helemaal gelijk. O jee, u bent toch geen recensent hoop ik?’ Om de charmante zangeres niet al meteen zo direct in het begin van de show van haar ‘à propos’ (heerlijke nostalgische uitdrukking) te brengen, liet ik de schokkende waarheid maar een beetje in het midden. Ze zou van mij toch niets te vrezen hebben gehad, want ‘Best of the Sixties’ is een zeer aanstekelijk programma onder de in the sixties populaire noemer ‘Niets moet, maar alles mag’. Maar het is natuurlijk extra welkom indien de publieksparticipatie bijdraagt aan de feestvreugde. Twee dames op de eerste rij hadden dat goed begrepen. Bij een onvervalste rock&roll-herinnering konden ze de voetjes niet meer stil houden, en schroomden ze niet om het hoekje links van het podium te benutten als dansvloer. Anderen verkozen het om swingend met de heupen slechts uit hun zetel te verrijzen, maar dat viel niet altijd in goede aarde bij de achter hen gezetenen. Het was grappig om te zien hoe al die vijftigers en zestigers in de zaal kirrende geluidjes produceerden als ze weer een nummer herkenden aan de intro.  Wie voor een sixties-collegetour kwam, was bij de vijf dames aan het verkeerde adres. Buiten enkele verhaaltjes uit eigen doos en wat oppervlakkige interactie met het publiek, lag het accent geheel op het muzikale repertoire.
Na de pauze traden ze eensgezind aan in dezelfde klassieke bloemetjesjurken en kreeg de show ook wat meer muzikale diepgang. In een interview met de collega’s van De Stentor (regio Zwolle) ontvouwde Chantal de Haan haar visie op wat deze muziek zo leuk (en dus ook tijdloos) maakt. ‘Het zijn korte liedjes. Compacte liedjes die goed in elkaar zitten’. Collega Esther Groenenberg vulde aan: ‘Het zijn geen ellenlange solo’s. De liedjes worden nooit saai’. De charme schuilt volgens haar in de‘zoetheid van de muziek: ‘Wij kiezen voor niets-aan-de-hand-liedjes’. Dat is een vlag die de lading van ‘Back to he Sixties’ volledig dekt. De duistere kant, die the sixties natuurlijk ook had (de start van massaal drugsgebruik door jeugdigen en anti-autoritaire kindercrèches), lieten ze geheel braak liggen. Veelal lieten de liedjes uit die tijd zich niet een-op-een in het Nederlands vertalen. ‘They called me mellow yellow’, klonk heel aandoenlijk uit de mond van Donovan. Maar geen Nederlandse zanger die het in zijn bol haalt om te zingen: ‘Ze noemen me geel snoepje’. Mede om die reden heeft Jan Rot (die ik zaterdagavond ga zien in De Kring) vrijwel al die liedjes uit vroeger tijden van een ‘hertaling’ voorzien. Amusant is vooral zijn versie van ‘Angie’ (Rolling Stones), waarin hij een oproep doet aan ‘Ankie’ om eindelijk eens te breken met die ‘Frankie’. Want als het zo doorgaat kan hij wel ‘Jankie’, en moet hij noodgedwongen terugvallen op een ‘Drankie’. Met de ‘Stank voor Dankie’ als enige beloning! 
Indien de dames op deze theatertour verder willen gaan (en dat doen ze ongetwijfeld), kan ik ze aanraden om het boekje ‘Beatmeisjes’ geschreven door Frank Dam eens ter hand te nemen. Hierin belicht de auteur tientallen jonge vrouwen die tussen 1963 en 1969 de tienermuziek van weleer belichaamden. Daar zitten nog steeds bekende namen tussen als Linda van Dyck, Margriet Eshuijs, Bonny St. Claire en Jerney Kaagman, maar het boek belicht ook de korte carrière van vergeten vrouwen als Duifje Gout, Paulien Kouwenhoven, Janneke Peper en Annet Hesterman. Daar moet toch wel een leuke afwisselende voorstelling bolstaand van feminiene waarden van te maken zijn. Het liefst ondersteund met historische filmbeelden, want dat miste ik in deze show wel een beetje. Dat grote doek met de letters van The Bluebettes zou best vervangen mogen worden door een groot filmdoek waarop beelden van de bezongen artiesten verschijnen. Die zijn er in overvloed. Als die verschrikkelijke tribune dan ook nog plaats maakt voor tafeltjes en stoelen is het feest de volgende keer helemaal compleet in De Kring.


Best of The Sixties – The Bluebettes, bestaande uit Anna Hoekstra, Arlette Swartjes, Chantal de Haan, Geraldine Swartjes en Esther Groenenberg. Gezien door Jaap Pleij op vrijdag 17 mei in de kleine zaal van De Kring.


Vrijdag 17 mei 2019

DE DAG DAT IK ROBERT LONG INTERVIEWDE

Zo pakkend als de theatershow met Jenny Arean is het niet, zo indrukwekkend als de musical met Paul Groot is het evenmin, maar dat neemt niet weg dat de voorstelling ‘De Dag dat ik Robert Long ontmoette..’  het aanzien en vooral aanhoren meer dan waard is. De titel doet wel onlogisch aan, want geen van de solisten – Maaike Widdershoven, Roberto de Groot, Julia Herfst en Wil van der Meer - in deze productie hebben hem ooit echt ontmoet.  Van der Meer mocht dankzij een klein rolletje in de musical Tsjechov even aan zijn grote voorbeeld snuffelen, Widdershoven kreeg toestemming hem kort te interviewen voor de schoolkrant, maar De Groot en Herfst hebben Long zelfs helemaal nooit live zien optreden.
Alleen toetsenist Peter van der Zwaag, die jarenlang met Long heeft samengewerkt, kan iets over diens achtergronden en denkbeelden vertellen, maar zijn rol bleef vrijwel volledig beperkt tot de man achter de toetsen en bandleider. Nauwelijks versterkt en dus vrijwel onverstaanbaar mocht hij slechts getuigen van het moment dat Long hem zijn accordeon cadeau deed.  Zelf zal ik de dag dat ik de grote inspirator van iedere jongere die uit de kast wilde of moest komen,  voor de eerste keer interviewde ook nooit vergeten. Dat was voor mijn radioprogramma Spotlight in het Bredase Chassé, kort nadat ik  zijn  laatste voorstelling in de Nobelaer in Etten-Leur had bijgewoond. Concrete vragen doemen niet meer in mijn geheugen op, maar wel dat hij mij begroette met de woorden ‘geen gemeneer hoor, zeg maar gewoon Bob (de zanger werd in 1943 geboren als Jan Gerrit Bob Leverman)’. Ondanks dat de klok na ruim een half uur begon te dringen, nam hij ruim de tijd voor het gesprek, en bij het afscheid informeerde hij verrassenderwijs gedetailleerd naar de dansvoorstelling die ik deze avond in een andere zaal zou bijwonen. Ik liet hem bij het afscheid beloven in zijn volgende show het aloude ‘De Laatste Hooiberg’, een lied dat hij speciaal schreef voor de zomeravondshow ‘Scherts, Songs, Satire en ander Snoepgoed’ weer eens te zingen, maar helaas, er kwam geen volgende show meer. Robert Long stierf 13 december 2006 veel te vroeg op 63-jarige leeftijd in een Antwerps ziekenhuis. Hij wist dat hij nog maar kort te leven had, en daarom nam hij in die laatste show op hartverwarmende afscheid van zijn publiek met ‘Liedje voor als ik er niet meer ben’. Het is bijkans onmogelijk om dat liedje met droge ogen op youtube nog eens terug te zien. Dat bleek voor menigeen in het publiek ook een veel te zware opgave. Wil van der Meer is eveneens geenonbekende voor me. Tegen het eind van de eeuwwisseling mocht ik met hem een scene spelen in de komische tv-serie ‘De Buurtsuper’.  Als Razende Roosendaalse Radio Reporter liet ik hem uitgebreid vertellen over de heldendaad die hij had verricht in die aflevering. Maaike Widdershoven was eveneens een keer te gast in mijn radioprogramma Spotlight (op Radio stad FM) en van haar herinner ik me vooral dat zij op familiebasis gerelateerd is aan de toenmalige burgemeester van Steenbergen. Die gaf daar enigszins pochend wel eens blijk van.                 
In zijn liedjes verwoordde Long het onbehagen dat onder grote groepen jonge mensen leefde. Hij was vóór het milieu en tegen het kapitaal. Zijn felste teksten waren echter gericht tegen de Kerk, de paus en Jezus Christus zelf. Wie Vroeger of later op de draaitafel legt, hoort naast romantische liedjes over liefde en homoseksualiteit ook afkeuring tegen alles wat christelijk is zoals het bekende Jezus redt. Het succes gaf Long vleugels en zijn provocaties werden openlijker en venijniger. Samen met Leen Jongewaard maakte Long in de jaren 80 een serie van drie theaterprogramma's: Duidelijk zo!? (1980), Tot hiertoe (heeft de Heere ons geholpen) (1982) en En het bleef nog lang onrustig in de stad (1983). Het duo trok ten strijde tegen 'burgerlijkheid en calvinisme'. Woedende reacties vanuit vooral de hoek van orthodoxe protestanten zoals de SGP, de EO en haar achterban maar ook vanuit katholieke kringen, stimuleerden Long alleen nog maar meer. Ook het 'evangelisten-echtpaar' Lucas en Jenny Goeree kreeg ervan langs. Omdat hij weer soloprojecten wilde gaan maken, kwam er na de derde voorstelling met Jongewaard een einde aan hun samenwerking. Leen Jongewaard schijnt dat zeer betreurd te hebben. In december 2015 ging een musical over het leven van Robert Long met vele van zijn liedjes in première. In de door Stage Entertainment Nederland geproduceerde musical Robert Long speelt Paul Groot de titelrol, terwijl Jeremy Baker de rol van Leen Jongewaard vertolkt. Beiden zijn als acteur bekend van Koefnoen. Begin 2016 kwam de oeuvrebox Jij wou mij totaal uit met daarin al Longs Nederlandstalige albums. Hoewel de box spreekt van ‘Zijn complete Nederlandstalige oeuvre’ ontbreken onder meer de cabaretalbums 10 jaar theater met Leen Jongewaard en diverse nummers, die niet op albums van Long zijn terechtgekomen.[6]

Ook in deze theaterproductie weten zijn liefdesliedjes nog altijd voltreffers te produceren in het hart, dankzij de originele invalshoeken en rake observaties, maar vooral door zijn enorme fijnzinnigheid. ‘Toe maar jongens, de beuk erin’, slechts zijdelings aangeroerd door Wil van der Meer,  zou met enige actuele aanpassingen wederom door een geheel nieuwe generatie geëngageerde zangers gezongen kunnen worden. Het probleem is alleen, Erik de Rooy van de Maagd stipte dat bij de entree ook aan, er zijn geen hedendaagse Robert Longs meer, de tijdgeest is er ook niet naar. Hoewel we enerzijds duidelijk in het nieuwe preutse tijdperk leven (dankzij de ‘zegeningen’ van MeToo), zijn er  anderzijds nauwelijks nog taboes te doorbreken. Wil van der Meer vertelde op ontroerende wijze hoe Long hem inspireerde om zijn vader deelgenoot te maken van zijn homoseksualiteit, een ‘bekentenis’ waar in een Utrechts slagersgezin met tien kinderen de nodige moed voor nodig was. ‘Maar omdat het vooruitzicht dat ik met een ringetje in mijn oor zou gaan rondlopen hem meer angst inboezemde dan wanneer ik op de KleinKunstAcademie zou gaan, heeft hij met dat laatste zuchtend en steunend ingestemd’. Van der Meer neemt in deze productie enkele van Longs meest persoonlijke juweeltjes voor zijn rekening. De acteur is zeker geen groots zanger, maar ‘Josje’ en ‘Flink Zijn’  klinken zeer geloofwaardig uit zijn mond. Maaike Widdershoven blinkt vooral uit in de powerballads. Daarom vind ik het wat merkwaardig dat  ‘Zij deed het Ompres’  over de penisbijtende prostituee in dit programma ontbreekt. (Zie ook dit lied live gezongen terug op youtube). De setting, traditioneel cabaret gebracht door twee vrouwen en twee mannen keurig hun beurt afwachtend op een barkruk,  riep herinneringen op aan Tekstpierement, het eerste cabaretgezelschap van Jos Brink, maar wellicht is uit nostalgische overwegingen voor deze rekwisieten gekozen. Van een parodie leek geen sprake. Storend was het in ieder geval allerminst. Een leuke verrassing was dat naast de geijkte nummers ook liedjes aan bod komen die Long voor anderen en andere programma’s heeft geschreven, zoals het reeds gememoreerde ‘Scherts, Satire, Songs, en Ander Snoepgoed’. Roberto De Groot excelleerde vooral in ‘Thorbeckeplein’ , Julia Herfst kwam wat minder uitgesproken uit de verf, maar dat lag vooral aan de liedjes die haar toebedeeld zijn.  Het combo onder leiding van toetsenist Peter van der Zwaag voelde de solisten bij elk lied haarfijn aan, al klonk de gitarist er soms iets te nadrukkelijk boven uit. De show eindigt op vrolijke wijze zonder passend vervolg, en dat is het voornaamste minpunt in deze productie. Regisseur Eddy Habbema had Maaike Widdershoven solo nog een keer terug moeten laten komen op het podium om de ultieme afsluiting ‘Liedje voor als ik er niet meer ben’ te vertolken. Gevolgd door…..juist… ‘Ze deed het Omspres’. Een oude theaterwet leert immers dat het geen pas geeft om het publiek in een al te droeve stemming huiswaarts te laten keren.


De Dag dat ik Robert Long ontmoette – Met Wil van der Meer, Julia Herfst, Roberto de Groot en Maaike Widdershoven, combo o.l.v. Peter van der Zwaag. Regie Eddy Habbema, verhaallijn Ivo de Wijs. Gezien door Jaap Pleij op donderdag 16 mei in De Maagd in Bergen op Zoom. Deze productie is op zaterdag 25 mei te zien in De Kring in Roosendaal. 


Vrijdag 17 mei 2019

BRABANTSE JODEN 'MOESTEN ER MAAR HET BESTE VAN ZIEN TE MAKEN'

Na de ‘oorlog als spektakel’, verwoord door Simon Corstjens en Paul Hulsenboom, stond afgelopen dinsdag in de kleine zaal van De Kring de tweede erfgoedlezing in het teken van ‘Vrijheid en Vervolging’. Hoogleraar Arnoud Jan-Bijsterveld heeft een uitgebreide studie  gemaakt van de impact die de Jodenvervolging in de provincie Brabant had op bestuur en bewoners. De andere spreker was auteur Robert W. Catsburg, die een met enkele historische filmpjes omlijste lezing hield over de bevrijding van Woensdrecht, Bergen op Zoom en Steenbergen door de Canadezen in 1944, toegespitst op de Operation Suitcase, de slag om de De Schelde. Maar de meeste aandacht ging naar zijn meest recente ruim zeshonderd pagina’s dikke boek ‘Het Negende Beleg’, waarin ook de bevrijding van Essen en Wouwse Plantage een plek hebben gekregen. ‘U ziet het, dames en heren, de heer Catsburg is niet van de dunne boeken’, kreeg archivaris Joss Hopstaken de lachers op zijn hand (ook die van Catsburg zelf) bij de introductie van deze tweede spreker.
Maar veel meer indruk maakte Bijsterveld, verbonden aan de Universiteit van Tilburg en gespecialiseerd in cultuur- en maatschappijgeschiedenis, met zijn bij vlagen verbijsterende verhaal over hoe ambtelijk en nauwgezet de jodenvervolging  in deze contreien in zijn werk ging. Roosendaal speelde slechts een bescheiden rol in deze verhandeling.      

Beknopte samenvatting van de lezing van Bijsterveld. ‘Op 28 augustus 1942 sloot zich het net rond de toen in Noord-Brabant verblijvende Joden. Een sluipend en geniepig proces, verhuld in een schijn van wettigheid, had hen sinds de Duitse inval gemarginaliseerd, beroofd van burgerrechten en hen hun bezittingen ontstolen. Nu brak de laatste fase aan: die van deportatie naar doorgangs-, werk- en uiteindelijk vernietigingskampen. Die vrijdag 28 augustus 1942 moesten honderden Joden her en der in Noord-Brabant zichzelf melden op stations en andere verzamelplaatsen, om met bus en trein via ’s-Hertogenbosch te worden afgevoerd naar Kamp Westerbork. In november 1942 volgde een regelrechte razzia en in april 1943 moesten de achtergeblevenen zich melden in Kamp Vught. In september van dat jaar werden de laatsten opgehaald en weggevoerd. Noord-Brabant werd ‘Jodenvrij’ verklaard. Alleen zij die waren ondergedoken, Joden in zogenaamde gemengde huwelijken en enkelingen die door de mazen van het bureaucratische net slipten en de dans waren ontsprongen, bleven achter. Van de ongeveer 2.000 Joden die Noord-Brabant in mei 1940 telde – en in de maanden daarna moesten nog enkele honderden uit de kustgebieden zich gedwongen hier vestigen – overleefde uiteindelijk ongeveer de helft de vervolging en grootschalige vernietiging van de Europese Joden door het naziregime. Ook de Noord-Brabantse Joden ontsnapten niet aan de eerste anti-Joodse maatregelen, die in 1940 van kracht werden: in oktober moesten alle ambtenaren een verklaring tekenen dat ze niet-Joods waren. Deze ‘ariërverklaring’ werd door de Noord-Brabantse ambtenaren massaal getekend. Dit leidde tot het ontslag van Joodse ambtenaren eind november 1940. In januari 1941 volgde de verplichte registratie van iedereen met één of meer Joodse grootouders. Om elkaar materieel en moreel te helpen richtten de Joden in december 1940 een zogeheten Joodsche Coördinatie Commissie (JCC) op, die ook onder de Noord-Brabantse Joden actief was. Ondertussen begon de bezettende macht ook met de registratie en geleidelijke onteigening van Joodse bedrijven, onroerend goed (huizen en landerijen) en vermogen. In Joodse bedrijven werd in het voorjaar van 1941 een Verwalter (beheerder) aangesteld, de opmaat tot confiscatie, verkoop en/of liquidatie in de loop van 1942 en 1943. Vanaf mei 1941 werden de eerste beperkingen ingevoerd op de deelname van Joden aan het openbare leven: het werd hun verboden zwembaden, stranden, parken, restaurants, bioscopen en theaters te bezoeken. Vanaf augustus verschenen overal borden met ‘Verboden voor Joden’. De Brabantse Joden werden meer en meer in eigen kring teruggedrongen en hoopten aan erger te ontkomen door er samen ‘maar het beste ervan te maken’. Her en der werden de borden trouwens beklad en gestolen. Aan de andere kant deden Tilburgse NSB’ers in augustus 1941 mee aan een landelijke anti-Joodse actie en bekladden de synagoge en woonhuizen met hakenkruizen en Davidsterren; op de weg schilderden ze antisemitische leuzen. In de zomer van 1941 werd het werkgebied van de Joodsche Raad voor Amsterdam uitgebreid naar heel Nederland. Ook in Noord-Brabant werden lokale afdelingen opgezet, vaak bestuurd door de vertegenwoordigers van de JCC. Ze meenden er vooral te zijn om de nood van de verarmende en ontrechte Joodse bevolking te lenigen maar werden steeds meer belast met het verstrekken van vergunningen: voor het bezoeken van hotels en restaurants, het organiseren van vergaderingen, om te kunnen reizen, allemaal zaken die in toenemende mate aan beperkingen werden onderworpen. Voor deze ‘diensten’ moesten de Joden speciale belastingen afdragen, die door de plaatselijke Joodsche Raad moesten worden geïnd. De talrijke medewerkers van de Raad – onder wie vaak de leiders van de plaatselijke Joodse gemeente – kregen een zog
Tussen 15 juli 1942 en 5 september 1944 vertrokken uit doorgangskamp Westerbork vrijwel wekelijks deportatietreinen met in totaal zo’n 60.000 Nederlandse Joden naar Auschwitz, waar ouderen en vrouwen met kinderen meteen na aankomst werden vergast. Jongens en mannen tussen de 15 en 55 jaar en jonge vrouwen maakten kans op selectie voor dwangarbeid. Zo zijn er tussen september en november 1942 nogal wat Noord-Brabantse Joodse mannen na selectie op het station van Cosel, 80 km voor Auschwitz, in het uitgebreide net van werkkampen rond Auschwitz terechtgekomen en daar onderworpen aan Vernichtung durch Arbeit. Tussen maart en juli 1943 reden de treinen ook naar vernietigingskamp Sobibor, waar vrijwel iedereen onmiddellijk na aankomst werd vergast. Hier werd ongeveer een derde van de gedeporteerde Nederlandse Joden vermoord, ruim 34.000 in getal. Onder hen zijn de kinderen, moeders en vaders van de twee kindertransporten uit Vught (6 en 7 juni 1943). De eerste groep Joodse Noord-Brabanders die werd opgepakt en gedeporteerd, en wel op zondag 2 augustus 1942, waren de katholiek gedoopte Joden, een represaille voor het feit dat de aartsbisschop van Utrecht de zondag ervoor in de katholieke kerken een veroordeling van de Jodenvervolging had laten voorlezen. De kloosterlingen van de familie Löb zijn van hen het bekendste voorbeeld (zie verhaal#). Op donderdag 27 augustus 1942 kregen honderden Joden in heel Noord-Brabant een ‘oproeping’ zich de volgende dag met een voorgeschreven hoeveelheid bagage op het trein- of busstation te melden. Hun huissleutel moesten ze afgeven en hun huisraad achterlaten. Zo kregen in Tilburg 129 personen een oproep, vooral de gevluchte, inmiddels stateloze Duitse Joden en personen tot 60 jaar: de schijn dat het ging om werkverschaffing, moest immers in stand worden gehouden. Van hen meldde zich twee derde daadwerkelijk de volgende dag op het station; de meesten anderen hadden kans gezien onder te duiken, vooral de Duitse Joden, die immers al een keer waren gevlucht en daardoor – terecht – meer op hun hoede waren. Het etmaal respijt had hun de kans gegeven een andere, ongetwijfeld lastige beslissing te nemen. Uiteindelijk werden er van de Joodse Tilburgers die zich wel meldden, 46 via de centrale verzamelplaats in ’s-Hertogenbosch naar doorgangskamp Westerbork afgevoerd. De meeste aldus verzamelde Noord-Brabantse Joden werden op 31 augustus naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord; slechts één uit Duitsland gevlucht echtpaar overleefde, wellicht omdat de man een gedecoreerde veteraan van de Eerste Wereldoorlog was en daarom in een kamp voor ‘geprivilegieerden’ terechtkwam. Ook zogenaamd gemengd gehuwden ontsprongen vooralsnog de dans: toch waren zij hun leven niet zeker. Zij werden in 1944 ofwel gedwongen gesteriliseerd ofwel al dan niet tijdelijk opgesloten in Westerbork. Velen van hen doken onder. In de zomer 1942 belandden Joodse mannen, onder wie Noord-Brabanders, in werkkampen in OostNederland. In oktober werden die opgeheven en werden de mannen in Westerbork herenigd met hun gezinnen en daarna gedeporteerd. Op 10 november volgde een razzia in de provincies Noord-Brabant en Limburg. Doel was iedereen tot 60 jaar op te pakken die in augustus nog een Rückstellung had en mensen die om een andere reden (zoals ziekte) uitstel hadden gekregen. Toch werd in Noord-Brabant ook een grote groep ouderen meegenomen. Slechts een kleine groep ouderen bleef nog ‘legaal’ achter.

Het ruim zeshonderd pagina’s tellende boek van Robert W. Catsburg laat zich alsvolgt samenvatten: ‘Het Negende Beleg vertelt voor het eerst het complete verhaal van Canadese jongens die in West-Brabant in oktober 1944 de onschuld van hun jeugd verloren.
Het is een dramatisch verhaal over extreme vreugde en oneindig diep verdriet. Een verhaal dat vertelt over rauwe instinctieve angst en onverwachtse moed. Waar de ene de overwinning viert en de ander verslagen en gedesillusioneerd zijn wereld letterlijk en figuurlijk ziet instorten.

Het verhaal beschrijft de Canadese militaire operatie met de naam ‘Suitcase’, die op 20 oktober vanaf Kalmthout en Maria-ter-Heide van start ging. Het doel was de Duitse verdediging bij Woensdrecht door een omtrekkende beweging tot de aftocht te dwingen. Het bracht de bevrijders via Wouwse Plantage, Heerle, Moerstraten tot in Bergen op Zoom en Tholen. Een reconstructie van de bevrijding van Wouw en Kruisland passeren eveneens de revue. De gevechten zijn tot op nooit eerder detailniveau gereconstrueerd op basis van duizenden archiefstukken. Tientallen kaarten verhelderen de troepenbewegingen en marsroutes van de bevrijders. Elke gesneuvelde of gewonde militair die in de betreffende periode werd betreurd, wordt vermeld. Honderden foto’s van de mannen en jongens die de strijd aangingen geven het verhaal een gezicht. Naast Canadese soldaten, komen Britse en Duitse soldaten aan het woord. Op basis van tientallen dagboeken en memoires is wordt het gebeuren op een persoonlijke manier beschreven. Vele brieven die de soldaten van alle partijen ten tijde van de slag naar huis schreven zijn in het archief teruggevonden en geciteerd. Hun verhalen laten zien wat de troepen-bewegingen die de generaals in gang brachten in de realiteit teweeg brachten.
De volgende lezing (op dinsdag 25 juni, 14.00 – 16.00 uur) ) handelt over de kolonisatie van Nederlands-Indië. Dat leek aanvankelijk voor veel Brabanders ver van huis, maar toen deze reis werkelijkheid werd, was de impact ook in West-Brabant voor de betrokkenen enorm groot. Dit verhaal wordt verteld door Hans van den Akker en Hanneke Coolen-Colsters.


Maandag 13 mei 2019

HET BEELD VAN DE ZORG VERDIENT BIJSTELLING

In het voorwoord van AD-Magazine (ook bij BN/DeStem gevoegd) van afgelopen zaterdag verhaalt redacteur Anniek van den Brand over een 81-jarige vriendin die in een ziekenhuis belandde na een val op het tuinpad, waarbij ze haar been brak.  Anniek raakte daarbij nogal onder de indruk van de zorg die haar vriendin ten deel viel. Zo liep er regelmatig een verpleegkundige ‘haar kamer binnen waar we samen aan tafel zaten. Of we misschien thee wilden, of iets anders’.  Inderdaad een vakvrouw die precies de juiste snaar wist te raken bij de enigszins verwarde patiënt.  Helaas gaat het er niet in elk ziekenhuis ‘zo geduldig, diep menselijk en met verstand van zaken aan toe’.
Triest genoeg was ik daar zelf getuige van toen mijn moeder vorig jaar rond deze tijd in het Roosendaalse ziekenhuis verbleef. Bezoek werd bij de vaste koffierondes in de weekenden straal genegeerd, en wanneer iemand ‘de brutaliteit’ had om zelf om een kopje van het dampende vocht te vragen, werd deze met hooghartige blik naar het centrale restaurant verwezen.  Naast moeders bed was ook een rode knop, maar regelmatig kon ze daar op blijven drukken tot ze een ons woog.  Toen ik een keer getergd poolshoogte ging nemen waar de verpleegkundige bleef, zat deze doodleuk met een collega te giechelen bij een kopje koffie. Toen ik mevrouw met ingehouden woede op haar plichtsverzuim wees, klonk het laconiek: Ach meneer, dat komt zo wel. Uiteraard heb ik direct de teammanager, of wat daar voor door moest gaan, er bij gehaald. Die hoorde mij geduldig met glazen ogen aan, en beloofde dit intern te bespreken.  Welke woorden binnenskamers ook gevallen zijn, tot zichtbare verbetering heeft het in ieder geval niet geleid.  ALS U OP HET RODE KNOPJE NAAST UW BED DRUKT, KOMEN WE NAAR U TOE’, bleek nog steeds een loze belofte. Gelukkig kwam er na na vijf weken afzien een plek vrij in de zorginstelling naar keuze. Van een personeelstekort is daar geen sprake. Door de extra financiële injectie van minister Hugo de Jonge heeft de directie zelfs in aanvullende menskracht kunnen investeren, zodat de bewoners nu volop persoonlijke aandacht krijgen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat er niets te verbeteren valt.  Zo betreur ik het dat de bewoners op geen enkele wijze met dieren in contact worden gebracht, terwijl alle onderzoeken uitwijzen dat daar een heilzame werking van uitgaat. Met het hard werken, emotionele druk en het navenant lage salaris van de medewerkers valt het best mee. Meestal gaat het om tweeverdieners en wie voor de zorg kiest, kiest in eerste instantie niet voor de portemonnee. Natuurlijk zijn er momenten van emotionele spanningen -vooral veroorzaakt door bewoners die daar eigenlijk niet meer thuishoren, maar waarvoor geen plaats is in een GGD-instelling-  maar doorgaans ligt het accent op ontspannende activiteiten en zo gaat het er doorgaans ook aan toe. Steeds duidelijker wordt dat de zorg een goed ‘toevluchtsoord’ is voor afgedankte werknemers uit de bankensector  en afgevloeid voormalig winkelpersoneel. Beide categorieën zijn het gewend om met klanten om te gaan en dat is in de zorg een enorme pré. In mijn vorige column ‘Het zijn echt niet allemaal ‘engeltjes’ in de zorg’ heb ik getracht wat nuance aan te brengen in het beeld dat de buitenwacht heeft van zorginstellingen. Ik heb in die column ook nadrukkelijk gewezen op de zorgwekkende financiële situatie waar menig bewoner in verkeert. Een misstand, voornamelijk een gevolg van de absurd hoge eigen bijdrage die aan het CAK moet worden afgedragen, waar de politiek totaal geen oog voor heeft. Die column heb ik uiteraard aan de Tweede Kamerfracties gestuurd, maar geen van de aangeschrevenen (inclusief de SP, de volksvertegenwoordiger bij uitstek in deze) heeft tot op heden de moeite genomen om een reactie te geven.  Misschien is Ad-magazine bereid om dat wel te doen, wellicht in het kader van de Dag van de Bezinning. Als deze tenminste bestaat!            


Zondag 12 mei 2019

VROUWEN VAN WANTEN ZETTEN PUBLIEK AAN HET DENKEN

Oudere generaties pijnigen de hersens al lang over de vraag hoe de jongeren te betrekken bij de herdenkingsactiviteiten rond de Tweede Wereldoorlog. De tijd dat niemand de periode 1940-1945 nog bewust heeft meegemaakt, komt langzamerhand in zicht en daarom is het hoog tijd om de fakkel door te geven. In Roosendaal zijn het de jongeren zelf die daartoe het initiatief hebben genomen. Een kort plechtig moment van amper vijftien minuten bij het monument in de Parklaan is voor de jongere generatie niet toereikend. Vorige week zaterdag woonde een overwegend jeugdig publiek een alternatieve herdenkingsceremonie bij in de grote zaal van De Kring. Het theatercollectief Vrouwen van Wanten, bestaande uit Sofie Habets, Martine van Leengoed (choreografie) en Romy Rockx, deed daar nog een schepje bovenop met de locatievoorstelling ‘Perron 1’. In Roosendaal heel toepasselijk gespeeld in de vroegere stationsrestauratie van het NS-station.
Wanneer tijdens de voorlaatste voorstelling halverwege een omroepbericht over ‘de trein richting Dordrecht-Rotterdam’ tot de zaal doordringt, doet dat natuurgetrouw aan, ook al zijn de toeschouwers, in de rol van reizigers, bezig aan een reis van een geheel andere orde.  De belangstellenden worden exact om 19.30 uur binnengelaten door Martine van Leengoed. Hoewel het regime ‘vrij zitten’ van kracht is, worden ze toch met zachte dwang door een vijftien man/vrouw sterk gezelschap  -gekleed in gele hesjes, maar in tegenstelling tot de Aso’s die het bezoek aan premier Mark Rutte verstierden een toonbeeld van wellevendheid-  in een bepaalde richting gedirigeerd. Pas na het slotapplaus zal blijken waarom. Wanneer het spel eenmaal echt begonnen is, worstelen ze publiekelijk met vragen als ‘hoe ontstaat strijd?’en hoe ‘bijzonder is het dat we in Nederland in vrijheid leven?’.  
Vanuit de vroegere band met de Roosendaalse dependance van Jeugdtheater Hofplein hebben de Vrouwen van Wanten een aantal jongeren gecharterd met wie ze intensief aan de slag zijn gegaan om ‘Perron 1’ gestalte te geven.
In Perron 1 staan de Koude, Eerste en Tweede oorlogen centraal. Alle reizigers die aan het  woord komen, schetsen in het kort hun levensloop. De personages die ten tonele worden gevoerd zijn zeer uiteenlopend. Zo krijgen we een zeer bevallige Marlene Dietrich te zien die op zwoele nachtclubtoon over ‘der manner’  in haar leven zingt. Op zo’n moment waan je je even in de film ‘Cabaret’ met Liza Minelli, maar dat gevoel is snel verdwenen als Marlene plaats maakt voor Eva Braun, Hitlers grote- en onvoorwaardelijke muze. Wie gevaarlijk leeft, leeft doorgaans kort. De in 1912 geboren Eva mocht maar 33 jaar worden.  Als een soort rode draad door de voorstelling, loopt een jong liefdeskoppel dat telkens flitsend zijn opwachting maakt. Via ‘Mijn Stadje’, gespeeld door een bescheiden muziekkapel, krijgt de voorstelling ook nog een Roosendaals tintje. ‘Ik zou wel eens willen weten’, waarmee Jules de Corte zich onsterfelijk heeft gemaakt, wordt ook op een passende- en smaakvolle  wijze in de voorstelling ingebouwd.   De dwaze moeders uit Argentinie, waarvan er velen nog geregeld demonstreren op het naar hen genoemde plein, mochten op deze ‘binnenplaats’ ook niet ontbreken. Menig dochter, zoon, vader of moeder is ten tijde van het regime van generaal Videla willekeurig van straat geplukt, meestal om nooit meer boven water te komen.
Op de achtergrond dreunt de marsorder ‘De Zwarte Soldaten’, eens het lijflied van de NSB, terwijl de bevolking wordt opgeroepen zich te weer te stellen door op te staan, de vuisten te ballen en te stampen met de voeten. Net als Churchill hebben ze niets meer te bieden dan bloed, zweet en tranen, maar dat is toch een effectief wapen gebleken. De voorstelling eindigt met een samenzang, waarmee de vrijheidsdrang- en gedachte nog eens sterk wordt uitgedragen. Na de bloemenserenade vraagt Romy aan het publiek of ze enig idee hebben waarom ze uitgerekend naar die bepaalde plek zijn geleid door de gele hesjes. De mensen kijken elkaar eens goed in de ogen, om tot de conclusie te komen dat ze zijn ingedeeld op basis van leeftijd, brildragend en de kleur van het haar (bruin). Zodoende voelt het publiek een klein beetje hoe het is om op basis van uiterlijke kenmerken te worden geselecteerd. Nooit (meer) doen dus in het dagelijks leven! Een mooie levensles, maar deze dames weten dan ook van wanten. Daarmee zijn de bezoekers nog niet van Romy af, want het volgende punt van de publieksparticipatie bestaat uit een één-op-één kennismaking met iemand uit een andere groep. De opdracht luidt: probeer binnen één minuut te weten te komen wat je met de ander gemeen hebt. Op dat soort momenten ben ik blij dat ik me met een blik van ‘ik-neem-een-uitzonderingspositie-in-en-ben-dus-niet-aanspreekbaar ’ achter mijn notitieblok kan verschuilen en dus gevrijwaard blijf van deze Emile Ratelband Aha-erlebnis. Er moet immers natuurlijk nog wel van alles genoteerd worden.  Er rollen grappige antwoorden uit deze speeddate. ‘Wij zijn allebei nogal verlegen’, geeft een jong meisje schuchter toe. ‘Wij houden allebei van mensen’, roept een ander op veel blijmoediger toon. Met de boodschap dat woord breed te verspreiden tijdens de nazit, wordt het publiek de ad-hoc-kantine ingestuurd. Een andere conclusie valt na deze avond ook te trekken: De jongere generatie heeft precies de juiste toon gevonden om de jaarlijkse 4 mei-herdenking op geheel eigen wijze voort te zetten.
Ik kan het toch niet laten om de Vrouwen van Wanten een bepaalde overweging mee te geven. ‘Tomorrow belongs to me’ uit de film ’Cabaret’ staat bekend als een zogeheten ‘fout lied’. Waarom? Het nummer  wordt halverwege de film gezongen door een jonge Duitser op het terras van een Duits café. Als de camera langzaam achteruit gaat, zien we dat de jongen zijn rechterarm heeft geheven in de Hitlergroet. Aan het eind van het nummer staan alle figuranten met hun rechterarm omhoog. ‘Tomorrow Belongs to Me’ benadrukt de dreiging van de opkomende nazi-partij de NSDAP en de komende dictatuur. Het krijgt hierdoor een huiveringwekkende bijklank, ondanks dat het lied meer de schoonheid van het Duitse vaderland beschrijft. Kander en Ebb schreven het nummer in de stijl van een Duits bierlied, zoals dat werd gezongen in de kroegen van weleer. Als gevolg van de enscenering van het nummer met de nazi's die de Hitlergroet brengen krijgt het nummer de stijl van een nazilied. In de Broadwaymusical wordt het eerst gezongen in de Kit Kat Klub en later op een feestje in Berlijn. In alle gevallen wilden Kander en Ebb de dreigende opkomst van de nazi's benadrukken. Maar veel bioscoopbezoekers zagen het als een antisemitisch nummer. Dit is op zich een merkwaardige beschuldiging want de tekst is beslist niet anti-Joods, iets wat ook vreemd zou zijn, aangezien Kander en Ebb beide Joods waren. Buiten de film ging het nummer een eigen leven leiden en werd het opgenomen en uitgevoerd door rechts-extremistische rockbands. De vraag is wat er van de omstreden lading overblijft, wanneer het lied ontdaan wordt van alle nazi-elementen, en wanneer het met enkele tekstuele aanpassingen over een geheel ander land handelt. Er zou zo maar een ode aan de vrijheid in Utopia kunnen uitrollen. In de film ‘The Great Dictator’ weet het eenvoudige kappertje dat als twee druppels op der Fuhrer lijkt, de woorden van Hitler ook een geheel andere lading te geven.  Dat lijkt me een aardig geven voor een theatercollectief om mee aan de slag te gaan. 
  
Voor deze voorstelling kreeg Vrouwen van Wanten medewerking van de Gemeente Roosendaal, Stichting Cultuur Verbindt Roosendaal, Nederlandse Spoorwegen, Prins Bernhard Cultuurfonds en Theater na de Dam. De laatste voorstelling van ‘Perron 1’ wordt gespeeld op zondag 12 mei, aanvang 19.30 uur. Gezien door Jaap Pleij op zaterdag 11 mei in de ruimte die nog niet zo geleden in beeld was als Danscentrum.


Zaterdag 11 mei 2019

TROUWEN DOOR DE JAREN HEEN

Wim Kan mag dan over de katholieke geestelijkheid eens gezegd hebben ‘Als je het spel niet speelt, moet je je ook niet met de spelregels bemoeien’, dat belette vicaris-generaal Vincent Schoenmakers geenszins om op uitnodiging van Huize St. Elisabeth een lezing over ‘trouwen door de jaren heen’ te verzorgen in restaurant ’t Trefpunt.
De verhandeling van Schoenmakers, die op 12 juni 2015 zijn vijftigjarig priesterjubileum vierde, was een onderdeel van een week die in St. Elisbeth geheel in het teken stond van het huwelijks(on)geluk.

De emeritus heeft in die halve eeuw heel veel trouwlustigen begeleid op het prille huwelijkspad, in die zin mag hij best als een deskundige worden gekwalificeerd. Afgelopen dinsdag deelde hij zijn in de praktijk opgedane wijsheid met een groot aantal inwoners, van wie ook een actieve bijdrage werd verwacht. Schoenmaker was vooral benieuwd naar de afwisselende levenservaringen binnen het gezin. Maar alle huwelijken beginnen met een eerste kennismaking. Een kleine rondgang door de zaal leerde dat de dansschool en de kermis de meest voorkomende ontmoetingsplekken waren in die ‘goeie ouwe tijd’. Tot elkaar veroordeeld zijn als buurjongen en buurmeisje bleek eveneens vaak ten grondslag liggen aan het latere huwelijksleven. Mijn eigen moeder is daar het levende bewijs van. Natuurlijk wilde Schoenmakers als niet ervaringsdeskundige ook van de aanwezigen weten wat nu het geheim is van een goede relatie. Een van hen had daar een beproefd medicijn voor: ‘Geven en Leven’ heeft voor hem altijd goed gewerkt,  zo vertelde de man enthousiast. Met het ‘nemen’ had hij minder op. ‘Iets cadeau krijgen uit een welgemeend hart is het mooist denkbare cadeau, een cadeau bovendien met eeuwigheidswaarde’, lanceerde hij een mooie levenswijsheid. Schoenmakers: ‘Het verzamelen van de uitzet verliep via een strakke planning. Nauwkeurig werd van tevoren vastgesteld met hoeveel theedoeken, handdoeken en beddengoed de kledingkast gevuld moest worden, de omvang van het servies was eveneens een bron van aandacht’. Trouwen in het wit, ten teken van maagdelijkheid, was voor menig bruidje het uitgangspunt, wat niet wegneemt dat er destijds ook vaak sprake was van een zogeheten ‘motje’. Een kind op komst laat zich nu eenmaal niet tegenhouden als de tijd rijp is. Als de kinderen zich eenmaal gemeld hadden voor de levensdienst, was vader weliswaar het hoofd van de gezin, maar veelal was moeder de spin waar het huishouden om draaide. Ook beheerde ze doorgaans de financiën. Mijn moeder kan daarover meepraten. Zo leverde mijn opa, haar vader, zijn wekelijkse loonzakje automatisch ongezien in bij zijn Lena. Schoenmakers erkende dat er door de jaren heen veel ten goede is gekeerd, twee huwelijksfoto’s uit verschillende periodes toonden aan dat latere generaties elkaar veel meer genegenheid toonden, terwijl foto’s uit de negentiende/vroeg twintigste eeuw juist lieten zien dat het er allemaal veel statischer aan toe ging. Het laten maken van een portretfoto was echter een dure- en omslachtige zaak, waar de professionele fotograaf heel wat voor uit de kast moest halen. Vaak letterlijk, snelle kiekjes waren mede daarom absoluut niet in beeld. Toch onderscheidt het verleden zich in de visie van Schoenmaker minstens in één opzicht positief van het heden. ‘ Het woord ‘Trouw’ van trouwen stond toen ook nog echt voor het trouw blijven aan elkaar. Dus vooral niet te snel opgeven als het moeilijk wordt. Daar wordt nu wel iets te gemakkelijk over gedacht’, kon de vicaris-generaal een diepe zucht niet vermijden.

Twee dagen later werd het trouwthema veel visueler belicht in ’t Trefpunt. Een groot aantal medewerkers van St. Elisabeth paradeerde over een heuse catwalk om de toeschouwers nog een keer hun trouwjurk te showen. Wit was de overheersende kleur, maar er waren ook mooie rode robes te bewonderen, die gelukkig voor de enkele mannelijke bezoekers heel wat vrouwelijke fysiek aan de buitenwereld prijsgaven. Wederom schoot mij een uitspraak van een bekend cabaretier (in dit geval Fons Jansen) te binnen: ‘Alie was een mooi bruidje. Ze had zich helemaal van kant gemaakt’.  


Zaterdag 11 mei 2019

VERDWENEN SCHILDERIJ TERUGGEVONDEN IN VAN LOONPARK

Bij het opruimen van mijn berging in de Markstede stuitte ik op enkele schilderijen van eigen hand die daar al geruime tijd opgeslagen lagen. Kunst moet gezien worden en aangezien het toeval wilde dat er in de gang naar de berging, die tevens als expositieruimte dienst doet, twee spijkers waren vrijgekomen, heb ik ze daar –uiteraard op eigen risico- opgehangen. Het ging om een klein portret van een oud-burgemeester van Klundert, en een in grijs-zwart-wit-geschilderde ‘Grenswacht’ in militaire outfit. Dat laatste schilderij leverde mede vanwege de strategische positie waar het hing, veel positieve reacties op. Ik keek vreemd op toen ik enkele weken na blootstelling moest constateren dat de op hout geschilderde afbeelding spoorloos verdwenen was. Schouderophalend berustte ik in de diefstal, er van uitgaand dat de dader het schilderij kennelijk zo mooi vond dat hij het meegenomen had om er thuis in alle rust en stilte van te genieten. Er hangen weliswaar camera’s in de berging van Marktstede, maar om die beelden op te vragen, leek me ook weer wat overdreven. Altijd in eerste instantie gelovend in het goede in de mens, suste ik mijn gemoedrust met de gedachte dat de ‘Grenswacht’ een goed nieuw thuis had gevonden.
Een vervangend kunstwerk, weliswaar niet van eigen hand, was snel gevonden en daardoor dacht ik snel niet meer aan dit geleden verlies. Totdat ik na afgelopen donderdagmiddag de ‘Trouwjurkmodeshow’ in St. Elisabeth te hebben bijgewoond bij het verkeerslicht Stationsstraat/Markt werd aangesproken door een tegemoetkomende fietser. Ofschoon ik de man niet direct herkende sprak hij me direct op joviale toon aan. ‘Jaap, ik moet je wat vragen, mis jij soms een schilderij?’. Nadat hij zich had voorgesteld als een medewerker van het facilitair bedrijf bij de gemeente Roosendaal vertelde hij dat er enkele dagen terug een schilderij was aangetroffen in het Emile van Loonpark dat mijn signatuur draagt, inclusief het jaartal (1992) waarin het is geschilderd. De eerlijke vinder had zowaar de moeite genomen om het nog geheel in goede staat verkerende werk in het Stadskantoor af te geven. Een foto die de ambtenaar op zijn tablet (of was het een I-Phone?) tevoorschijn toverde, bevestigde dat het inderdaad de verdwenen ‘Grenswacht’ betrof. De openhartige functionaris bleek bovendien bekend met mijn in een vorig leven gecreëerde schilderijen, en had zodoende de stijl direct herkend als een ‘echte Pleij’. ‘Dat zit zo’, ging hij er eens goed voor staan. ‘Ergens in een ver verleden heb je een tafereel met Disney-figuren beschikbaar gesteld voor een kunstveiling ten bate van het goede doel, georganiseerd door carnavalsclub Cabod, waar ik ook lid van ben, in het toenmalige Verkadehuis van Peter Kesseler. Mijn collega Carlo Hermans heeft dat destijds thuis bij je opgehaald, en ik vond het meteen zo leuk dat ik er flink op geboden heb. Het hangt nu nog steeds bij mij aan de muur, en toen ik die ‘Grenswacht’ onder ogen kreeg, kon ik het niet over mijn hart verkrijgen om het ‘doek’ in het depot te zetten. Ik zie je geregeld lopen in de binnenstad, dus ik dacht, als ik hem weer tref, spreek ik hem meteen op deze vondst aan. En dit is dus het moment suprême’.  Met de afspraak dat ik het schilderij vrijdagochtend kon afhalen bij de balie in het Stadskantoor, nam ik onder dankzegging afscheid van de opmerkzame- en attente gemeentewerker. Dit was wat je noemt hart voor de zaak hebben.
Vrijdagochtend werden kunstenaar en kunstwerk in het bestuurlijk hart van Roosendaal verenigd. De ‘Grenswacht’ hangt nu weer aan zijn vertrouwde spijker in de gang naar de berging in Marktstede. Toen ik de zwaar bebaarde militair daar voor het eerst weer goed in de ogen keek, vroeg ik me af welk avontuur hij heeft beleefd. Wat bezielt iemand om een schilderij mee te nemen om het enkele weken later op een steenworp afstand ter vondeling te leggen op een goed zichtbare plek in het aangrenzende Emile van Loonpark?  De militair had dit turbulente avontuur en het tijdelijk verblijf in de open lucht zonder maar een enkele kleerscheur overleefd, ik neem dus aan dat de dader ten tijde van de vermissing goed op hem gepast heeft. Maar wat hem of haar bezield heeft… Misschien was het wel een dronkenlap die eenmaal ontnuchterd, geruime tijd later, spijt kreeg van zijn inhalige gedrag. Vooralsnog mag alleen Joost het weten! 
De vriendelijke dame achter de balie van het Stadskantoor streelde mijn ijdelheid door bij de officiële- en snelle overhandiging (van een paarse krokodil was gelukkig geen sprake) op te merken nogal gecharmeerd te zijn geraakt van de ‘Grenswacht’. Toen de koopman in mij opperde dat het werk tegen een billijk bod te koop is, nam ze echter het nodige gas terug. ‘Nou ja, zo mooi is het ook weer niet’, temperde ze mijn zojuist aangewakkerde geloof in de mensheid weer. ‘Jammer’, dacht ik, ‘het zou mooi staan in de kamer van wethouder Toine Theunis, die kan als onbetwiste spil van dit College wel een geoefende hoeder gebruiken’. Maar wellicht komt het wel beschouwd misschien nog wel beter tot zijn recht in het kantoor van de nieuwe burgemeester, wie dat straks in oktober ook mag worden. Ik zal de ‘Grenswacht’ dus ongetwijfeld nog wel een keer mee tronen naar het Stadskantoor, mits hij vanaf nu met  rust wordt gelaten uiteraard. Alles van waarde is nog steeds weerloos, zelfs als het een geoefende soldaat betreft. 


Vrijdag 10 mei 2019

TONEELSTUK 'TURKS FRUIT' VOEGT WEINIG TOE AAN DE FILM

Als je de film ‘Turks Fruit’ uit 1971 naar de roman van Jan Wolkers nog eens terugkijkt, snap je niet waarom er toen zoveel ophef over werd gemaakt. Rutger Hauer liep voortdurend als een geile, lompe aap zijn geslachtsdeel achterna in het Amsterdam van de jaren zeventig. Monique van de Ven mocht daar slechts wat hysterisch gegil en geil gedrag tegenover stellen. Een behoorlijke dialoog was Erik en Olga niet gegund, en daarom heb ik het ranzige- en onzinnige vehikel na de laatste kijkbeurt op video met genoegen in de vuilnisemmer gedeponeerd. Het was mij kort voor zijn overlijden nog gegund om Jan Wolkers te interviewen in mijn radioprogramma Spotlight, en uiteraard kwam dit bioscoopsucces ook ter sprake. Met milde spot vertrouwde Wolkers me toe de film nog steeds als een genoeglijke ervaring te beschouwen, maar dat een nieuwe versie ongetwijfeld veel meer recht zal doen aan zijn roman. Daarom was ik erg benieuwd naar de toneelvertaling, verrassend genoeg geregisseerd door een vrouw (Hanneke Braam), waarin heel wat minder verrassend Olga en haar (film/toneelmoeder, op het podium vertolkt door Debbie Korper –bekend van ‘De Luizenmoeder’) heel wat beter uit de verf komen.
Net als recensent Arno Gelder moest ik constateren dat ook de toneelversie dicht bij het ‘nietsverhullende taalgebruik van Wolkers’ blijft, destijds bedoeld om de burgerij –die valse kliek van vieze, vette zwijnen, in de visie van Jacques Brel- te choqueren. Daar slagen de huidige Erik (Chris Peters) en Olga (Ali Zijlstra) in het geheel niet in. Het was juist amusant om te zien hoe ze manmoedig probeerden recht te doen aan het gedachtengoed van de legendarische auteur. Van echt drama is –uitgezonderd het noodlottige afscheid van Olga- geen sprake. Braam heeft gekozen voor een lichte en humorvolle toets, al komt dat laatste vooral van Debbie Korper. Bart Klever krijgt als suf gelulde echtgenoot van Olga’s moeder nauwelijks kans om zijn rol enig cachet te geven. Na diens overlijden mag hij –op ongeveer dezelfde wijze geschminkt (slordig foutje)-  nog even als eerste verkoper in de Wastorawinkel in Alkmaar opdraven, maar ook die rol mag geen naam hebben. Omdat Erik en Olga met hun vrij fantasieloze vrijscènes en wederom niet logische dialogen ook niet echt sterk voor de dag kwamen, had ik vooral het gevoel naar een podiumsamenvatting van de roman te kijken. Indien het productieteam er in geslaagd was (de vraag is of ze daar überhaupt aan hebben gedacht) Rutger Rauer en Monique van de Ven als het ouderechtpaar te strikken, was er ten minste nog sprake geweest van één verrassend element. Veel meer dan een redelijk vermakelijke toneelervaring is deze Turks Fruit dan ook niet. Een redelijk gemiste kans dus ook. Een eventuele nieuwe filmversie (maar dan wel met Rutger en Monique) is wellicht een beter idee.  


Turks Fruit – (vernoemd naar het fruit dat Olga in het slot van Erik te eten krijgt) naar de roman van Jan Wolkers. Met Chris Peters, Ali Zijlstra, Bart Klever en Debbie Korper. Regie Hanneke Braam. Gezien dinsdag 7 mei in De Maagd in Bergen op Zoom. In deze regio nog te zien op zaterdag 11 mei in De Nieuwe Nobelaer in Etten-Leur.


Dinsdag 7 mei 2019

HET ZIJN ECHT NIET ALLEMAAL ENGELTJES IN DE ZORG

Het beeld dat van de twee boeken (‘Ma’ en ‘Ach moedertje lief’) die sportjournalist Hugo Borst over zijn inmiddels overleden moeder heeft geschreven, blijft hangen, is dat het vrijwel allemaal zichzelf volledig wegcijferende ‘engeltjes’ zijn die in de zorginstellingen hun emplooi hebben. Ze kunnen weliswaar niet de zorg bieden die ze graag zouden willen bieden, maar dat ligt niet aan de ‘engeltjes’. Dat probleem is veroorzaakt door al die ‘gewetenloze’ zorgmanagers die hun ondergeschikte medewerkers verplichten uitgebreide administratieve taken en voor de buitenwacht zinloze bureaucratische handelingen te verrichten.
Hugo Borst schrijft inmiddels weer uitsluitend over voetbal en daarom zal het menigeen ontgaan zijn dat er inmiddels heel wat ten goede is gekeerd in de zorgsector. Een dinosaurus als Johan Derksen, die aan zijn geraaskal te oordelen al jaren geen voet in een zorginstelling heeft gezet, mag dan nog steeds tegen beter weten in roeptoeteren dat ‘de bejaarden uren hun plas moeten ophouden en slechts één keer per week onder de douche worden gezet’ wegens te weinig handjes aan het bed’, de hedendaagse praktijk wijst gelukkig wel anders uit. Mede door de extra financiële prikkel van minister Hugo de Jonge is er – althans in de zorginstellingen die hun zaakjes goed op orde hebben- van personeelsproblemen in veel gevallen geen sprake meer.
Maar wat te doen als kwaliteit en kwantiteit niet hand-in-hand gaan?   De Tweede Kamer-fractie van de SP werpt bij monde van woordvoerder Hijink minister De Jonge ten onrechte voor de voeten dat het personeel te weinig verdient en dat het daarom zo moeilijk is om nieuwe mensen aan te trekken, in plaats van zich druk te maken over de overwegend miserabele financiële positie van de bewoners, vaak ten gevolge van de schandalige hoge eigen bijdrage die het CAK in rekening brengt, maar er spelen natuurlijk nog heel andere vragen binnen de zorgsector.
De concrete vraag is deze: Mag je een zorgverlener verwijten dat zij haar werk zichtbaar zonder enige arbeidsvreugde verricht, wat onder meer tot uiting komt in het gegeven dat ze geen boe of bah zegt, slechts met veel moeite en tegenzin een (professionele) glimlach op haar gezicht weet te toveren en zelden iets leuks doet met de bewoners die aan haar zorg zijn toevertrouwd? Een ander gevolg van deze contactarmoede is dat ze zich grotendeels verschuilt achter haar laptop waarop ze (ogenschijnlijk) constant gegevens aan het invoeren is. Zorgverleners die van nature wel empathie hebben voor ‘hun’ bewoners, brengen beduidend minder tijd door achter het schermpje. Feitelijk valt haar niets te verwijten, ze zorgt er voor dat ieder op tijd van een natje en droogje is voorzien, bij de toiletgang wordt indien nodig assistentie verleend, de toiletten worden zorgvuldig schoongehouden, op de maaltijden is ook niets aan te merken, maar louter door haar kille uitstraling ‘zorgt’ ze onbedoeld voor een gespannen en ongezellige sfeer  op de afdeling. Mag je kortom als werkgever van je medewerkers eisen dat ze hun werk met plezier en enthousiasme verrichten, terwijl de bewoners haarfijn aanvoelen dat dit niet welgemeend is en niet uit het hart komt? Dat is de grote vraag waar ik nu mee worstel. Naast goede huishoudelijke- en gezondheidszorg hebben mensen die noodgedwongen in een zorginstelling verblijven vooral behoefte aan geborgenheid, persoonlijke aandacht en een thuisgevoel. Er is voor hen immers geen weg terug en er zijn ook geen alternatieven.  Zorgmanagers zijn bij deze uitgenodigd om massaal op deze vraag te reageren.  


Maandag 6 mei 2019

BRASS BAND EN DICHTERSCOLLECTIEF GESLAAGDE COMBINATIE

Onder de noemer ‘De Dag van de Vrijheid’ zorgde de Brass Band Roosendaal  samen met het dichterscollectief in de centrale hal van Parrotia voor wat bezoeker Francois Mortier als een ‘creatieve invulling die precies bij deze bevrijdingsdag past’ typeerde.  Daarmee had hij geen woord teveel gezegd, de ruim twee jaar geleden opgerichte brass band bleek een waardevolle aanvulling op het toch al rijke muzikale palet van Roosendaal. Het concert stond naast 5 mei in het teken van 75 jaar bevrijding van de stad, een gebeurtenis die rond eind oktober groots en op diverse manieren herdacht gaat worden, onder meer met een speciale uitgave van het jaarboek van stichting De Ghulden Roos. Het weer werkte deze dag volledig mee. Wanneer er geen neerslag was, zorgde de harde wind er wel voor dat de vertier zoekende mens dit vooral binnen zocht.  In Parrotia waren ze op de juiste plek voor een hartverwarmende ervaring.
Bij binnenkomst troffen de bezoekers (bij de bar, waar moet je dichters anders zoeken?) drie bekende gezichten van het dichterscollectief aan, te weten de huidige stadsdichter Eric van Deelen, dook (Jan Musters), en de derde stadsdichter (na Anneke Lips en René Spruijt) Leo Lotterman. De laatste was zaterdagavond ook aanwezig  bij de Nationale Jongerenherdenking in De Kring. Toen hield hij zijn kruit droog, maar deze middag moest hij toch aan de bak, zij het met een wel korte voordracht. ‘Het is redelijk imponerend wat u vanmiddag te wachten staat’, kondigde Eric van Deelen deze beleving van de Dag van de Vrijheid aan. Het imponerende zat hem in de combinatie zware gedragen stukken voor brassband met gedichten die als een soort voice-over boven de muziek uitstegen. Volgens René Spruijt is het initiatief voor deze samenwerking van de muzikaal leider van de Brass Band uitgegaan. Heel wat muziekliefhebbers lieten zich deze kennismaking niet ontgaan, want al snel waren alle beschikbare stoelen gevuld. Terwijl op de achtergrond al driftig en soms hinderlijk werd gerepeteerd voor het avondprogramma in het Emile van Loonpark lanceerde dichter Andre  Verwijveren zijn visie op ‘De Polar Bear’. Het orkest trapte af met ‘In Perfect Peace’ van Kenneth Downie.  dook (met kleine letter) liet zijn dichterlijk licht schijnen over de ‘Bevrijding’. Brass Band Roosendaal pakte vervolgens stevig uit met ‘New World Fantasy’ van Gordon Langford, aangevuld met de voice over van Eric van Deelen, die voor het thema ‘Vrijheid’ had gekozen.  In deze fantasy waren ook gedeelten van de klassiekers ‘Glory, Glory Hallelujah’ en ‘When the saints…’ opgenomen, maar de Roosendaalse harten gingen zo mogelijk nog sneller kloppen bij de uitvoering van ‘The New Star’. Menigeen zal daar bij in gedachten even teruggegaan zijn naar de befaamde ‘Trommelaeren’, die sinds kort in de avonduren in beeldvorm hun licht weer laten schijnen over de Nieuwe Markt. ‘My love is like a red, red rose’ van Gordon Langford zat voor de pauze ingeklemd tussen de voordrachten ‘Bevrijding’ (Rene Spruijt) en  ‘Hemelblauw’ (Leo Lotterman). De kleur hemel blauw is waarschijnlijk nooit mooier bezongen dan door Toon Hermans in diens theatershow uit 1974, legendarisch vanwege de Sint-Nicolaasconference, maar Lotterman slaagde er zowaar in dit natuurverschijnsel op deze donkere dag  even door de wolken te laten schijnen. Met ‘The Triumph of Peace’ van Eric Ball werden de toehoorders de pauze in gestuurd.
Velen benutten deze twintig minuten om de vele andere geneugten die de bibliotheek VANnU te bieden heeft tot zich te nemen.  Zelf las ik in het blad van de KBO-Brabant dat een zorginstelling de mogelijkheid onderzoekt om een zorgboerderij te verrijken met een zogeheten beweegtuin, een soort geïmproviseerde sportschool voor gehandicapten en ouderen. Zoiets kom je niet te weten in De Kring. Een goede reden om Parrotia vaker te gebruiken voor (ad-hoc) creatieve combinaties. Via ‘Fanfare in Jubilo’ werd het publiek na de korte leespauze gemaand de plaatsen weer in te nemen. Ilonka de Winter mocht de dichterlijke spits afbijten met het verhaal van ‘De Vredesduif’.   Het stuk ‘Peace’ van John Colland bood John Koreman de ruimte om te excelleren met een Euphonium Solo’, gelardeerd met indrukwekkende filmbeelden van Roosendaal in oorlogstijd. Hoogtepunt in het tweede gedeelte was ‘Miller Magic’ in een arrangement van Denzil Stephens. Een heerlijk genoegen om die prachtige stukken van de boven de oceaan verdwenen Glenn Miller uitgerekend op deze bevrijdingsdag weer eens te mogen ondergaan. Het publiek raakte daardoor nog meer ‘in the mood’, en een mooie inleiding bovendien op het gedicht ‘Vrijheid’, gedeclameerd door Babette van Rijt. ‘Hello Dolly’ in een arrangement van K. van der Woude bracht de toehoorders nog meer ‘in the mood’, terwijl dit juist niet de bedoeling was. Aansluitend restte helaas louter nog het slotstuk ‘Eventide’. En daarmee was de koek voor deze Dag van de Vrijheid helemaal opgesoupeerd. Dit concert schreeuwt om een tweede editie. Nu het Roosendaalse publiek zo gevoelig is gebleken voor een smaakvolle invulling van Bevrijdingsdag, wat let de organisatie dan om het concert verder uit te bouwen met liedjes van bij voorbeeld Vera Lynn. Deze levende legende heeft inmiddels de gezegende leeftijd van 102 jaar bereikt, en omdat Andre Rieu een van de ‘happy few’ is die ze in haar comfortabele zorginstelling wil ontvangen, is ‘onze’ Martine van de Kar wellicht meer dan een redelijk alternatief. Als Martine dan ten afscheid ‘We’ll meet again’ aanheft, zijn we tevens verzekerd van een derde concert in deze reeks. Na afloop plaatste een van de bestuursleden, naar ik vermoed Stephan Notenboom,  dirigent Anno Appelo nog even terug in het zonnetje. ‘Toen we afscheid namen van onze eerste dirigent werden we aangenaam verrast door de sollicitatie van Anno, want hij geldt in de wereld van de brass band-muziek als een van de absolute grootheden. Het is voor de leden telkens een genot om onder zijn leiding te mogen musiceren’. Daarmee was opnieuw geen woord teveel gezegd.


Concert: De Dag van de Vrijheid – Brass Band Roosendaal onder leiding van Anno Appelo en het Roosendaals Dichters Collectief. Gezien op zondag 5 mei in Parrotia.


Zondag 5 mei 2019

NATIONALE JONGERENHERDENKING TREKT WEER 400 BEZOEKERS

Om 19.48 uur gingen zaterdagavond in de grote zaal van De Kring de smartphonetjes massaal omhoog om te participeren in het Smartphone Orchestra. De toeschouwers werden door presentatrice Gwen van Poorten, die enige nationale bekendheid ontleent aan een seks-drugs-programmaatje dat ze in 2018 voor BNN/VARA presenteerde, nadrukkelijk gemaand de telefoons niet op stil te zetten. Anders zou de eendrachtige samenwerking met het Oude Luxor in Rotterdam wel eens de mist in kunnen gaan. Voor de tweede keer was De Kring ter gelegenheid van 4 mei het decor voor de Nationale Jongeren Herdenking.
Vorig jaar pakte dat volgens de organisatie zo succesvol uit dat vrijwel direct tot een vervolg kon worden besloten. Het Smart Phone Orchestra werd toen ingeleid door Tim Hofman. Gwen van Poorten vertelde in aanloop naar het ultieme moment van stilte hoe haar persoonlijke interesse voor de Tweede Wereldoorlog was gewekt. ‘Gelukkig heb ik nog gelegenheid gehad om daar met mijn twee grootvaders over te praten. Voor mensen van mijn generatie is het onmogelijk om een voorstelling te maken van hoe het leven toen geweest moet zijn voor de jongeren van weleer’. De gezamenlijke muzieksessie bracht een zacht klinkend muziekje voort, gelardeerd met stemmen uit de donkerste periode die de wereld tot op heden heeft ervaren. Dat ging vloeiend over in de twee minuten stilte. Zelden kon je een speld zo duidelijk horen vallen in De Kring. Het Dansatelier bracht aansluitend een korte reprise van de voorstelling ‘Contrast’, waarmee het gezelschap destijds veel applaus en instemming oogstte. Centraal in deze voorstelling staan meisjes in de oorlog en meisjes van nu. De jonge dansers namen het publiek mee terug naar een periode waarover door velen nog steeds louter met angst en verdriet wordt gesproken. De korte danspresentaties werden halverwege afgewisseld met een solistische uitvoering van John Lennons wereldhit ‘Imagine’. Het voorprogramma ging reeds om 18.00 van start. Vroege bezoekers konden deelnemen aan de Escape Experience in de kleine zaal, de fototentoonstelling ‘Verhalen uit de oorlog’ in Over de Tong bezoeken en het talentpodium in het theatercafé bijwonen. De Galerie was gereserveerd voor de dansvoorstelling ‘Glazen Cellen’, door studenten van MBO Dans Goes.  De Nationale Jongeren Herdenking trok net als vorig jaar het respectabele aantal van circa 400 bezoekers.  

’De kracht is volgens mij dat wat wij doen voor en dóór jongeren is. Vaak worden dingen om jongeren te betrekken bedacht door ouderen, bij ons bestaat de werkgroep voor 90 procent uit mensen onder de 25. Traditionele herdenkingsmomenten bij een oorlogsmonument zullen en moeten altijd blijven bestaan. Maar ze hebben inmiddels wel een vast karakter gekregen. De vraag is: wat is ‘puur’ herdenken? Is dat die taptoe en twee minuten stilte, of mag je daar iets omheen verzinnen? Ik vind van wel, omdat het onze doelgroep aanspreekt’, lichtte Bjorn Rommens, voorzitter van de Roosendaalse Jongerenraad, vooraf in een kranteninterview toe.


Vrijdag 3 mei 2019

GEMEENTE DIENT EVENEMENTENTERREIN AAN TE WIJZEN

Geen DJ-geluidsterreur meer op (uitgerekend) Bevrijdingsdag in het Emile van Loonpark. Dat was vorig jaar in het bilaterale overleg tussen de PVC en wethouder Toine Theunis duidelijk afgesproken. Ik was daarom nogal verbaasd dat voor het programma van het komende Bevrijdingsfestival dit jaar in het park wederom is gekozen voor het keiharde elektronische geluid, dit keer voortgebracht door BIGGI en het DJ-duo Sensue en Ralvero. Toen ik Theunis herinnerde aan deze mondelinge afspraak, bestond zijn reactie uit slechts een regeltje, waarin de wethouder liet weten geen invloed te hebben op de verleende vergunning en dat voor zover hem bekend de vergunning is verleend tot 23.00 uur.
Dat was vorig jaar ook het geval, maar dat was voor de dienstdoende DJ van toen kennelijk geen beletsel om tot ver na middernacht door te gaan met het optrekken van een uiterst irritante geluidswal. Dit uiteraard tot grote ergernis van de omwonenden die een gehele avond ‘lekker’ weg zaten te dreunen in hun woningen. Een DJ hoort zijn activiteiten niet in de publieke ruimte te ontplooien, doe dat lekker in een afgesloten gelegenheid. Ik heb de gemeente er menig keer op gewezen dat het hoog tijd wordt om een grote, open plek in de directe nabijheid van het centrum aan te wijzen dat bij gelegenheid als evenemententerrein dienst kan doen. Bij mijn weten rust een dergelijke functie nog steeds op de Nieuwe Markt, maar sinds de aanleg van het ‘Lover van Lok’ is daar in de praktijk geen ruimte meer voor. Erg lang naar een alternatief hoeft het gemeentebestuur niet te zoeken. Het parkeerterrein naast het Herstaco Stadion kan prima dienst doen als evenemententerrein, met dien verstande dat wanneer een DJ daar zijn kunsten wil vertonen dit wel in een afgesloten tent dient te geschieden. Dat is ter verhoging van de ‘feestvreugde’ ook veel leuker, lijkt mij. Als de gemeente dan eindelijk zo wijs is daar in het vervolg de gehele kermis onder te brengen, dan is het probleem van de in begin september verstopte binnenstad ook in een keer opgelost.      
Vreemd overigens dat de wethouder stelt geen invloed op de vergunning te hebben. In het informatieformulier van de stichting Bevrijdingsfestival Roosendaal staat duidelijk vermeld dat de gemeente op 26 april een vergunning heeft verleend, met daarin een aantal voorwaarden vermeld waar de stichting zich aan dient te houden met onder meer betrekking tot het maximale geluidsniveau. Vreemd dat de ambtelijke vertegenwoordiging de bestuurders van het festival toen niet heeft gewezen op de breed ondervonden geluidsoverlast veroorzaakt door de DJ die in het Emile van Loonpark alle knoppen tot diep in de nacht (volledig) open zette. Natuurlijk is bij absentie van een evenemententerrein, dat nu wel snel gerealiseerd dient te worden, best het een en ander mogelijk in het park. Waarom ook hier bij voorbeeld niet gekozen voor rustige Ierse muziek zoals nu op het Tongerloplein is gesitueerd? Alles beter dan een DJ op deze bijzondere dag. Geluidsterreur waar niet aan te ontkomen valt, staat immers haaks op de bevrijdingsgedachte. Ik heb geen idee welke namen er allemaal schuil gaan achter de stichting Bevrijdingsfestival Roosendaal (op de website staat uitsluitend het programma vermeld), maar het zullen ongetwijfeld redelijke mensen zijn die openstaan voor alternatieven. Maar het is natuurlijk aan de gemeente om ze daarop te wijzen. De schaarse reactie van Theunis wekt de indruk dat er helemaal geen inhoudelijk gesprek aan het toekennen van de vergunning vooraf is gegaan. Ook hier wreekt zich dan weer eens het communicatieprobleem waar dit College van B&W, net als het vorige overigens, al zo lang mee kampt.
De eerste prioriteit van de nieuwe burgemeester moet dan ook zijn om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen en te streven naar een open transparant beleid waarbij de ingezetenen met open vizier tegemoet worden getreden. Laat nu niemand zo dom zijn om te beweren dat ‘je dit kan weten als je in het centrum gaat wonen’. Die kortzichtigen van geest wil ik er graag op wijzen dat velen al tientallen jaren in de binnenstad wonen, en daar allemaal zo hun eigen beweegredenen voor hebben gehad. Geluidsterreur is geen natuurverschijnsel, en het is dus bepaald geen vanzelfsprekendheid dat centrumbewoners zich zomaar alles moeten laten welgevallen. Zeker wanneer daar heel wat andere, bruikbare opties voor zijn. Evenementen zijn nuttig en vormen een waardevol verbindingselement in deze geïndividualiseerde samenleving, maar ze moeten niet opgedrongen worden aan omwonenden die daar (ernstige) hinder van ondervinden. Omdat er relatief veel ouderen in het centrum wonen, kan dat zelfs van levensbelang zijn. Dus gemeente, ga eindelijk eens praten met de bevolking en neem hun wensen en eisen serieus, en verleen niet zomaar klakkeloos vergunningen voor zaken waarvan je van tevoren weet dat deze veel weerstand oproepen. Ik vrees dat wethouder Theunis bij lange na niet kan volstaan met dat ene koffie-uurtje op 16 mei in Parrotia.
Koning Lodewijk Napoleon begon menig werkdag met een open spreekuur voor de bevolking, met als gevolg dat bij het welbekende krieken drommen mensen zich richting het Paleis op de (Amsterdamse) Dam begaven om de vorst te confronteren met hun noden en grieven. Wakker worden dus, Toine!